Home Algemeen Moet FNV-bons Ton Heerts de bons krijgen?

Moet FNV-bons Ton Heerts de bons krijgen?

109

Een bijscholing ‘hedendaagse maatschappij’ zou op zijn plaats zijn, want de heer Heerts houdt er wel erg antieke denkbeelden op na. Zo antiek zelfs dat zijn eigen achterban én zijn collegabond FNV-zelfstandigen het niet met hem eens zijn. De heer Heerts wil namelijk alle werkenden terug dwingen in een vast dienstverband. Alle andere vormen van arbeid, zoals bijvoorbeeld zelfstandig opdrachtnemerschap, zouden het sociaal stelsel ondermijnen en een bedreiging zijn voor degenen die in vast dienstverband werkzaam zijn. Als dwangmiddel grijpt de heer Heerts de zelfstandigenaftrek aan, die moet verdwijnen, want dan móeten de zelfstandigen wel in loondienst treden bij hun opdrachtgevers.

Dat de grote groei van het aantal van zelfstandigen het sociaal stelsel zou ondermijnen slaat  natuurlijk nergens op; het huidige sociaal stelsel is niet meer van deze tijd. Het stelsel moet veranderen. Het groeiend aantal zelfstandigen houd je niet tegen,
De boosdoeners zijn, in de ogen van Heerts vooral de opdrachtgevers, die er op uit zouden zijn om zo goedkoop mogelijk arbeid in te huren. En misschien is dat wel zo, maar, geloof me, tarieven worden bepaald door marktwerking. Vraag en aanbod bepaalt het tarief. Bedrijven willen wendbaar zijn – dat is hun motivatie.

De grote groei van het aantal zelfstandigen heeft twee belangrijke oorzaken.
Ten eerste: het zelfstandiger worden van mensen in het algemeen en de individualisering van onze maatschappij. Veel mensen leven bewuster en willen zich niet binden aan een werkgever. Zij zijn hun eigen cultuurdrager en willen buiten loondienst werken (aanbod).
Ten tweede: de drang van ondernemingen om hun arbeidsbeleid zoveel mogelijk te richten op de ontwikkeling, groei én krimp van de onderneming (vraag).

Laten we a.u.b. niet uit het oog verliezen, dat arbeid bestaat bij de gratie dat er ‘ergens’ diensten en producten geleverd kunnen worden. Er is een blijvende vraagmarkt, maar wel een vraagmarkt die continu varieert en in beweging is.
Elke onderneming is een organisatie van initiatief, kapitaal en arbeid met als doel ‘iets’ te bieden aan die grillige markt. Het is in ons aller belang dat ondernemingen kunnen voldoen aan die steeds veranderende vraag in de markt. Ondernemingen moeten wendbaar zijn, dat zorgt voor een gezonde economie en een gezonde economie zorgt voor gezonde ondernemingen (of is het misschien andersom?).

Ondernemingen, overheid, profit- en non-profit organisaties, hebben hun organisatie-eigen vraag naar kapitaal, grondstoffen en arbeid. Het is hun verantwoordelijkheid om dat goed te organiseren. Er zijn uiterst doordachte logistieke systemen om zowel de vraag naar kapitaal, als de vraag naar grondstoffen in goede banen te leiden, maar bij de vraag naar arbeid ligt dat nog anders. Dat is logisch, want hier spelen meer krachten een rol. Uiteindelijk heb je te maken met mensen – en mensen zijn geen gebruiksgoederen.
Toch zullen we moeten zoeken naar oplossingen die het voor ondernemingen mogelijk maken een dynamisch arbeidsbeleid te voeren en het voor werkenden mogelijk maken te kunnen werken in de vorm die zij zelf verkiezen. Eens?  En hier slaat Ton Heerts de plank mis. Als iedereen in een vast dienstverband werkt haal je de dynamiek uit alles!

Een vuistregel mijnerzijds is dat ondernemingen over een dynamische Workforce zouden moeten beschikken dat 30% van hun totale bezetting beslaat. Dat betekent óók dat ongeveer 30% van de beroepsbevolking een Dynaworker zou moeten zijn. En hier spelen zzp-ers, Dynacenters en organiserende Staffingorganisaties weer een belangrijke rol.
Dé zzp-er bestaat niet, maar mensen die buiten loondienst werken, en zo ook wíllen werken, bestaan wel! Het zou goed zijn om de groep zelfstandigen eens te categoriseren. Dat is op zich al een heel avontuur, denk maar aan neringdoenden, winkeliers, fysiotherapeuten en artsen. Dit zijn vooral mensen die direct aan de consument leveren.
Er zijn echter ook heel veel zelfstandigen die hun diensten aan ondernemingen aanbieden, denk hierbij aan journalisten, fotografen, it-specialisten, handwerklui en rechters. Zou dan zelfstandigheid ineens niet gepast zijn? Dat mensen als zelfstandige  willen werken is een maatschappelijk gegeven, het is belangrijk voor de Nederlandse economie, en mag niet ontkent worden.

Conclusie: er zijn mensen die in vaste of tijdelijke loondienst willen werken en er zijn mensen die dat niet willen. Dat komt eigenlijk heel goed uit, want opdrachtgevers willen hetzelfde,. Maar wat doet dat met het sociaal stelsel? Van alles denk ik, maar vast staat dat dit niets van doen heeft met solidariteit. Solidariteit blijft bestaan, maar moet een andere vorm krijgen. Het dwingen van mensen in een vast dienstverband of in zelfstandig opdrachtnemerschap lost niets op, geeft alleen maar meer problemen. Nadenken over een rechtvaardig systeem dat aansluit bij de huidige maatschappelijke opvattingen zou een veel betere insteek zijn. En vergeet daarbij niet dat mensen heel goed voor zichzelf kunnen opkomen, heel goed weten wat zij willen en heel goed kunnen inschatten wat de risico’s zijn die zij lopen of willen lopen.

Met betrekking tot het sociaal stelsel ben ik een groot voorstander van het PGV, ofwel het Persoon Gebonden Vangnet. Een PGV is een keuze mogelijkheid dat toegepast kan worden bij werken in loondienst en bij werken buiten loondienst. Elk individu kiest zelf welke risico’s hij wil afdekken. Werkgevers kunnen standaardpakketten voor hun vaste werknemers maken of werknemers kunnen hun eigen keuzen maken. Zelfstandigen maken sowieso hun eigen keuze, van nul naar maximaal, maar waar het om draait is dat de overheid een dergelijk systeem faciliteert, legaliseert en organiseert.

Kortom, aan Ton Heerts en de andere beleidsmakers zou ik willen vragen: laat de discussie over het wel of niet zelfstandig zijn en het wel of niet in loondienst móeten werken los, de keuze is aan het individu en niet aan u. De marktwerking gaat voor goede verhoudingen zorgen – maar zorg voor een adequaat stelsel dat aansluit bij die continu veranderende markt, en zorg voor een stelsel waarbij alle werkenden hun draai kunnen vinden en een inkomen kunnen verdienen.

Er zijn legio mogelijkheden.

Wessel van Alphen, Corporate Ambassador en oprichter van De Staffing Groep, toonaangevende staffingorganisatie voor interim professionals van Nederland.

3 REACTIES

  1. Wetsgeschiedenis van de zelfstandigenaftrek
    In 1971 werd de naam ‘zelfstandigenaftrek’ voor het eerst gebruikt, en wel voor
    een tijdelijke investeringsaftrek voor kleine ondernemers. Een jaar later werd deze
    regeling uitgebreid met een forfaitaire minimumaftrek (van 300 gulden), omdat was
    gebleken dat veel kleine ondernemers niet toekwamen aan aftrek van werkelijke
    investeringsuitgaven. Weer een jaar later werd de zelfstandigenaftrek ingetrokken
    bij invoering van de fiscale oudedagsreserve (FOR). Om de kleinste ondernemers
    niet te benadelen bleef de minimumaftrek behouden en werd deze omgezet in
    een belastingvrije onttrekking. Zo was een ongebonden fiscaal voordeel voor kleine
    ondernemers ontstaan, dat het startpunt werd voor de (tijdelijke) zelfstandigenaftrek
    van 1975. Die tegemoetkoming beoogde kleinere ondernemers compensatie te geven
    voor de hoge inflatie en hun ongunstige inkomensontwikkeling. Het aftrekbare bedrag
    daalde daarom naarmate de winst hoger was, terwijl boven een bepaald winstniveau
    (40.000 gulden) geen aftrek meer van toepassing was.
    Toen de wetgever in 1983 tot een permanente regeling wilde komen, werd er gezocht
    naar een begrenzing in het bereik. Die vond plaats in twee richtingen. De aftrek zou
    nog slechts toekomen aan ondernemers die ‘ten minste hoofdzakelijk’ werkten in
    de eigen onderneming(en). Dit criterium werd in de wet vertaald als ‘ten minste 1225
    uur’. De tweede beperking was dat ondernemers vanaf de leeftijd van 65 jaar niet
    meer in aanmerking kwamen voor de aftrek (vanaf 2007 deels teruggedraaid: nu
    bedraagt de zelfstandigenaftrek voor 65-plussers de helft het bedrag voor 65-minners).

    De wetsgeschiedenis laat zien dat er in de loop van de tijd verschillende argumenten
    voor invoering en uitbreiding van de zelfstandigenaftrek zijn gehanteerd. De meest
    prominente zijn: (1) inkomenssteun voor kleine ondernemers, (2) rechtdoen aan de
    verschillende functies van het winstinkomen bij zelfstandigen, te weten consumeren,
    investeren en reserveren, en (3) bijdragen aan een vergelijkbare fiscale behandeling
    van IB-ondernemers en dga’s. Volgens Vording is ‘inkomenssteun voor kleine ondernemers’
    het oudste motief en het motief dat de vormgeving van de regeling in hoge
    mate heeft bepaald4. Ook de Hoge Raad noemt de ratio van de zelfstandigenaftrek
    De Memorie van Toelichting van de permanente regeling schoof de eerder gebruikte
    motiveringen terzijde, en steunde vrijwel uitsluitend op een analyse van het bijzondere
    karakter van winstinkomen. Zelfstandige ondernemers kunnen hun inkomen
    niet volledig vrij besteden; zij moeten immers ook eigen vermogen opbouwen voor
    investeringen, en bovendien rekening houden met fluctuaties in inkomsten. Juist
    kleine ondernemers hebben te weinig profijt van de gangbare fiscale investeringsen
    reserveringsfaciliteiten. Zij hebben een meer direct fiscaal voordeel nodig. Daarom
    werd de zelfstandigenaftrek beperkt tot degenen bij wie de belastingheffing tot
    ‘duidelijke knelpunten’ kon leiden; naast deeltijdondernemers werden ook ondernemers
    met hoge inkomens (vanaf 80.000 gulden) uitgesloten. De regeling trad in
    werking in 1984.

    Een jaar later werd de toegang tot de zelfstandigenaftrek uitgebreid tot de hoogste
    winstinkomens. Die verandering werd uitvoerig gemotiveerd. Hoewel er ook incidentele
    overwegingen waren, ging het primair om de gevolgen van de verlaging van het
    Vpb-tarief in dat jaar van 48 naar 43 procent. De Memorie van Toelichting gaat uit van
    de gedachte dat lagere winstinkomens (nagenoeg) geheel bestaan uit arbeidsbeloning,
    terwijl in hogere winstinkomens een bestanddeel kapitaalbeloning is besloten.
    Dat onderscheid maakt een analogie mogelijk met de fiscale behandeling van de
    directeur-grootaandeelhouder. De zelfstandigenaftrek zou ertoe moeten leiden dat
    ook voor IB-ondernemers het kapitaalinkomstenbestanddeel lichter wordt belast dan
    de arbeidsbeloning. Latere verlagingen van het Vpb-tarief zijn bijna altijd gevolgd
    door een verhoging van de zelfstandigenaftrek.

    Bron: Vording, H. (2004) Zelfstandigenaftrek: feiten, trends, alternatieven, Weekblad Fiscaal Recht, 6560

  2. Eens met de weerstang tegen het rare en verouderde idee dat de enige echte baan een loondienst baan is.

    En zo’n PGV zou kunnen werken, maar er is in elk geval 1 probleem: wie betaalt de premie?
    Bij de door Wessel geprezen marktwerking is het zo dat, zolang er meer aanbod is dan vraag – lees werkeloosheid – de prijs van arbeid onder druk staat. Iemand die van een PGV afziet is dan goedkoper. Dat holt zo’n vangnet uit.
    Je ziet het al bij de vrijwillige WAO verzekering: slechts enkelen kunnen het betalen, als hun tarief hoog genoeg is.
    Kortom, zo blijft dan voor iedereen die in de groep van “groter aanbod dan vraag” terecht komt, alleen een premieloos vangnet (bijstand?).
    Die groep omvat het merendeel van 50 plussers, gedeeltelijk arbeidsongeschikten etc.
    Slechts enkele zelfstandige mazzelaars die redelijk onvervangbaar zijn zullen van dat PGV gebruik kunnen maken. En daarmee kom je vanzelf op de maatschappelijke discussie terecht: hoe ga je daar mee om?

    Benieuwd hoe je (Wessel) dat ziet.

  3. @Michiel.
    Het PGV lost de werkeloosheid niet op. Daar hebben al zoveel geleerden hun hoofd over gebogen en het is hen nog steeds niet gelukt. Economische groei, kunstmatig of autonoom, zou werkeloosheid kunnen oplossen. Het PGV is ook geen Haarlemmerolie om alle problemen op te lossen, maar wel smeerolie om de dynamiek op de hedendaagse arbeidsmarkt te bevorderen. Goed voor economische groei en ook moeilijk plaatsbare mensen komen sneller aan het werk in een wat vrijere arbeidsmarkt.
    Wie moet het financieren? Stel dat een basisvoorziening gratis zou kunnen zijn? Dat die meevaller van 5 miljard niet wordt aangewend voor belastingverlaging, maar voor financiering van een uitgeklede PGV. Of dat er naast de zelfstandigenaftrek een fiscale PGV-aftrek mogelijk wordt gemaakt. Luxere versies, hogere uitkeringen, lagere eigen risico’s zijn de wapenen waarmee werkgevers vaste medewerkers aan zich kunnen binden.
    Werkgevers zullen meer hun best moeten doen om medewerkers te behouden, zelfstandigen krijgen meer kansen om aan het werk te komen, en kunnen bovendien makkelijker hypotheken en bedrijfsfinancieringen krijgen. Een goede voedingsbodem voor een gezondere, maar zeker ook mensvriendelijkere economie.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in